Vergoeding deskundigenkosten: gemaximeerd op declaratie rechtbankdeskundigen?

Aan het eind van elke onteigeningsprocedure of minnelijke verwerving kan zich nog een uitgebreide discussie ontvouwen over de kosten voor deskundige en juridische bijstand. Bezien moet worden of de door de onteigende opgevoerde deskundigenkosten de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan.

De discussie over deskundigenkosten is in volle omvang gevoerd in de procedure die uiteindelijk heeft geresulteerd in de recent gepubliceerde uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 december 2015 (ECLI:NL:RBZWB:2015:8669). Daarnaast bevat deze uitspraak interessante aspecten over de vergoeding wegens vrijkomende bodembestanddelen. Aan dit onderwerp wordt in een afzonderlijke bijdrage nader aandacht besteed.

Verzochte vergoeding

De onteigende claimde een vergoeding voor deskundige en juridische bijstand van nog net geen € 80.000,-, inclusief BTW (zie overigens over BTW perikelen tevens deze conclusie van de AG van afgelopen jaar). Van dit bedrag was € 52.873,19 aan deskundige bijstand besteed, de overige kosten betroffen advocaatkosten.

Standpunt Staat

De Staat heeft hierop aangegeven dat de door de onteigende opgevoerde deskundigenkosten niet voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. Uit de ingediende declaraties was gebleken dat de ingeschakelde deskundigen niet tussentijds hebben gedeclareerd, waardoor volgens de Staat de omvang van de kosten van juridische en deskundige bijstand niet is getoetst door de onteigende. Hierdoor ontbreekt de noodzakelijke afweging welk bedrag de onteigende, als een redelijk handelend eigenaar, bereid zou zijn geweest te betalen voor de deskundige en juridische bijstand die de onteigende is verleend en is er geen enkele kritische toets op de omvang van de declaraties. Het ontbreken van deze kritische toets volgt volgens de Staat ook wel uit de totale omvang van de gemaakte kosten voor deskundige bijstand. Het totaal gedeclareerde bedrag is niet een bedrag dat als redelijk is aan te merken, zeker niet als dat wordt afgezet tegen de totale declaratie van de door de rechtbank benoemde deskundigen van € 37.602,37 (incl. BTW). De Staat heeft voorts op specifieke punten de omvang van de declaratie betwist en de rechtbank verzocht de aan de onteigende toekomende vergoeding voor (juridische en deskundige) bijstand te maximeren op het in totaal door de rechtbankdeskundigen gedeclareerde bedrag.

Oordeel rechtbank deskundigenkosten

De rechtbank geeft aan dat ingevolge artikel 50 lid 4 Ow en de daarop gebaseerde rechtspraak getoetst dient te worden of het redelijk is dat de kosten van juridische en andere deskundige bijstand zijn gemaakt en of de omvang van die kosten (de hoogte van de declaraties) redelijk is. Daarbij spelen ook het belang van de zaak, zoals dit tot uitdrukking komt in de samenstelling en de hoogte van de toegekende schadeloosstelling, en de mate waarin een zaak juridisch of anderszins ingewikkeld is, een rol. De rechtbank beantwoordt vervolgens de vraag of de opgevoerde deskundigenkosten de dubbele redelijkheidstoets kunnen doorstaan aan de hand van de bezwaren van de Staat en de reactie daarop van de onteigende.

De rechtbank passeert vervolgens de (beperktere) bezwaren van de Staat tegen de advocaatkosten, maar gaat nadrukkelijk in op de kosten die gemaakt zijn door de ingeschakelde makelaar.

De rechtbank is van oordeel dat het door de makelaar gedeclareerde aantal van 321 uren, gelet op de ingewikkeldheid van de zaak en het aantal uren dat de advocaat van de onteigende reeds heeft gedeclareerd, en afgezet tegen het aantal uren dat door de taxateurs van de rechtbankcommissie aan deze zaak is besteed (gezamenlijk 74,5 uur), onredelijk hoog voorkomt.

Hierbij weegt de rechtbank mee dat uit de declaratie van de makelaar onder meer blijkt dat door hem werkzaamheden zijn verricht, die geacht worden door de advocaat te worden uitgevoerd en dus in diens declaratie te zijn verwerkt. Ook de tijd besteed aan besprekingen (47,5 uur) en locatiebezoeken (achttien keer) komt de rechtbank onredelijk hoog en buitenproportioneel voor, gelet op de ingewikkeldheid van de zaak.

De rechtbank beseft dat een onteigening als de onderhavige een ingrijpende kwestie betreft voor de onteigende, zoals de makelaar heeft aangevoerd. Het is echter niet zo dat een ingeschakelde deskundige – die geacht wordt te zijn ingeschakeld voor de financiële aspecten van de zaak – een dermate uitgebreide rol van intensieve begeleiding toekomt, zoals door de makelaar wordt geschetst, althans het is niet redelijk om alle kosten die daarmee gepaard gaan voor rekening van de Staat te laten komen. Een redelijk handelend opdrachtgever zou tegen een dergelijke werkwijze en tijdsbesteding en daarmee gepaard gaande facturering bezwaar hebben gemaakt.

Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vergoeding voor de makelaar ex aequo et bono vaststellen op een bedrag van € 10.000,- (incl. btw). In totaal heeft de rechtbank voor juridische en andere deskundige bijstand een bedrag van € 35.718,11 toegewezen, een bedrag dat overigens enigszins lager is dan het totaal door de rechtbankdeskundigen gedeclareerde bedrag.

Samenvattend

Deze uitspraak is een duidelijk voorbeeld van een zaak waarin niet alleen de onteigenaar kritisch is op de declaraties voor deskundige en juridische bijstand, maar tevens de rechtbank. Niet gesteld kan worden dat de deskundigen kosten gemaximeerd dienen te worden op de declaraties van de door de rechtbank benoemde deskundigen, al lijken deze declaraties in onderhavige zaak wel als uitgangspunt te zijn genomen. Toch zal bij de beoordeling van deskundigenkosten  telkens gekeken moeten worden naar de omstandigheden van het geval en daarmee naar de specifieke onderliggende declaraties.

Eerder afgelopen jaar zagen wij ook al dat de rechtbank Noord-Nederland een matiging van de vergoeding voor kosten advocaat en adviseurs niet schuwt, als de aan de zaak bestede tijd niet in verhouding staan tot het belang van de kwestie. Daarnaast heeft afgelopen jaar de Hoge Raad bij arrest van 6 februari 2015 bepaald dat ook de kosten die zijn gemaakt in het kader van de administratieve onteigeningsprocedure op grond van art. 50 lid 4 Ow voor vergoeding in aanmerking komen.

Hiermee lijkt in de rechtspraak een lijn te zijn ingezet waarin enerzijds ruimer wordt omgegaan met de vraag of het inschakelen van een deskundige redelijk is, maar anderzijds de vergoeding voor die deskundige en juridische bijstand kritischer wordt bezien.

 

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *