Vergoeding deskundigenkosten: nieuwe regeling Rijkswaterstaat

Op 3 december 2022 is de Regeling vergoeding deskundigenkosten Rijkswaterstaat in werking getreden (Stcrt. 2022, 31360). Deze beleidsregel is de nieuwste in een reeks van elkaar opvolgende beleidsregels die de vergoeding van deskundige bijstand regelen voor (voormalig) rechthebbenden in het geval van minnelijke grondverwerving door Rijkswaterstaat.

Rijkswaterstaat verwerft jaarlijks vele onroerende zaken die nodig zijn om ter plaatse de tot zijn taak behorende werkzaamheden te realiseren. Dikwijls wordt een onteigening voorkomen, doordat de onroerende zaken minnelijk worden gekocht en/of rechten, zoals bijvoorbeeld huur of pacht, minnelijk worden beëindigd. In dergelijke gevallen is het redelijk dat een voormalig (beperkt) gerechtigde gecompenseerd wordt in diens kosten voor deskundige bijstand. In zoverre geeft Rijkswaterstaat aan het bepaalde in artikel 50 Ow – op grond waarvan de proceskosten die de onteigende in de onteigeningsprocedure maakt in beginsel voor rekening van de onteigenaar komen – ook in het geval van minnelijke overeenstemming gevolg.

Het toepassingsbereik van de regeling is beperkt tot het minnelijk overleg ten behoeve van de grondverwerving dat partijen voeren tot aan de dagvaarding.

Uitgangspunten van de nieuwe regeling

Het uitgangspunt van de beleidsregel is een forfaitaire vergoeding. De vergoeding is gerelateerd aan de omvang van de schadeloosstelling (artikel 1). Om in aanmerking te komen voor de forfaitaire vergoeding is het voldoende dat de voormalig rechthebbende aantoont dat aan hem of haar deskundige bijstand is verleend (artikel 2). Indien daar aanleiding toe bestaat, kan zowel op verzoek van de rechthebbende, als ambtshalve van het forfaitaire bedrag worden afgeweken (artikel 3). Als de rechthebbende om afwijking van het forfaitaire bedrag verzoekt, worden de deskundigenkosten beoordeeld aan de hand van de ‘dubbele redelijkheidstoets’ (artikel 4). Daarbij gelden de maatstaven van artikel 50 Ow.

Welke kosten zijn ‘redelijk’ in het minnelijke traject?

Indien het aankomt op de toepassing van de dubbele redelijkheidstoets is de vraag hoe Rijkswaterstaat deze toets invult voor de minnelijke fase.

Met betrekking tot de vraag welke kosten redelijk zijn, acht Rijkswaterstaat in ieder geval de kosten van een deskundige – rentmeester, taxateur of makelaar – met kennis van het onteigeningsrecht redelijk. Anders dan in de gerechtelijke onteigeningsprocedure worden de kosten van een advocaat in beginsel niet redelijk geacht. Daarvoor is van belang dat van een juridisch geschil in het minnelijke traject vaak (nog) geen sprake is.

Met betrekking tot de hoogte van de kosten, betrekt Rijkswaterstaat in ieder geval de aard en omvang van het belang en de procedure, het verband tussen de te vergoeden werkzaamheden en het minnelijk overleg, het gehanteerde tarief en de motivering van de kosten. Deze factoren zullen in onderlinge samenhang en afhankelijk van de omstandigheden van het geval invulling krijgen. Voor een uitgebreide beschrijving en voorbeelden wordt verwezen naar de Toelichting bij de beleidsregel (Stcrt. 2022, 31360).

Meer weten?

Wilt u meer informatie over de nieuwe regeling vergoeding deskundigenkosten? Neemt u dan contact op met Sam Schuite (+31 6 57811755 | sam.schuite@nysingh.nl of Bas ten Kate (+31 6 53181214 | bas.tenkate@nysingh.nl).