Plenair debat Aanvullingswet Grondeigendom

Op 8 oktober 2019 vond het plenaire debat in de Tweede Kamer plaats over de Aanvullingswet Grondeigendom. Met name is gediscussieerd over de voorgestelde regeling omtrent voorkeursrechten, nu nog geregeld in de Wet voorkeursrechten gemeenten (Wvg). Over de verhouding voorkeursrecht en zelfrealisatie enerzijds en de verhouding zelfrealisatie en onteigening anderzijds zijn verschillende amendementen ingediend. Daarnaast zijn amendementen ingediend op het vlak van kostenverhaal. Op 15 oktober 2019 vindt in de middag de stemming in de Tweede Kamer plaats.

Schrappen uitzondering aanbiedingsplicht voorkeursrecht

Het lid Smeulders (Groenlinks) heeft diverse amendementen ingediend, waarvan één de redding van het voorkeursrecht zou kunnen worden. Het wetsvoorstel voorziet in een nieuwe uitzondering op de aanbiedingsplicht bij zelfrealiserende verkrijger. Smeulders stelt voor deze uitzondering te schrappen. Ook het lid Ronnes (CDA) vraagt zich af welk probleem de regering met deze uitzondering wil oplossen.

In art. 9.11 (voorgestelde) Omgevingswet wordt geregeld dat het college besluit dat aanbiedingsplicht niet geldt indien de verkrijger:
– bereid en in staat is om nieuwe functie te verwezenlijken;
– concrete en op uitvoering gerichte voornemens heeft; en
– beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer van fysieke leefomgeving wil verwezenlijken op wijze zoals in omgevingsplan is voorzien.

Bij de bewoordingen van dit artikel is aangesloten bij de wijze waarop een beroep op zelfrealisatie bij onteigening wordt getoetst. Vanuit de praktijk en de VNG is veel kritiek op dit artikel. De regeling ondergraaft de regierol van de gemeente. Actief grondbeleid wordt hierdoor bemoeilijkt.

Verwacht wordt dat deze regeling tot prijsopdrijving leidt, omdat eigenaren op zoek gaan naar de best betalende ontwikkelaar. Dit terwijl het voorkomen van prijsopdrijving juist één van de doelen van de wetgever van destijds met de Wvg was. Discussies of deze partij wel daadwerkelijk in staat is de beoogde functie zelf te realiseren kunnen bovendien leiden tot lange procedures.

Tegelijkertijd wil de gemeente mogelijk keuzevrijheid bij de selectie van de ontwikkelaar voor het betreffende gebied. Resultaat kan zijn dat gemeenten zo lang mogelijk wachten met het vaststellen van het omgevingsplan. Pas op dat moment geldt immers de uitzondering op de aanbiedingsplicht. Als het omgevingsplan wordt vastgesteld, zullen gemeenten die een actief grondbeleid voorstaan moeten werken met zeer gedetailleerde regels en concrete functies om de gewenste ontwikkeling in juiste banen te leiden. Dit terwijl met de Omgevingswet juist beoogd wordt meer te werken met globale omgevingsplannen.

Smeulders geeft aan dat een beroep op zelfrealisatie bij het voorkeursrecht tot onzekerheid leidt en de gemeentelijke ontwikkelstrategie kan doorkruisen. Op deze manier wordt de gemeente in een faciliterende rol gedwongen, terwijl een gemeente ook actief moet kunnen optreden. De gemeente moet het initiatief kunnen nemen een gebiedsontwikkeling tot stand te brengen. Dit initiatief is met name gewenst bij woningbouw.

Of de meerderheid van de Tweede Kamer vindt dat het wetsvoorstel te ver is doorgeslagen in de verbetering van de positie van de eigenaar zal bij de stemming van 15 oktober 2019 blijken. Andere amendementen van Smeulders zien onder meer op het handhaven van de huidige termijn van twee jaar voor het opnieuw vestigen van een voorkeursrecht en het twee jaar laten voortduren van een omgevingsrecht na vernietiging van het omgevingsplan. Dit laatste amendement zal met name zinvol zijn als de uitzondering op de aanbiedingsplicht wordt geschrapt.

Dwingen tot zelfrealisatie

Verschillende partijen willen een sanctie in de wet opnemen als een partij zich met succes tegen de onteigening verweert met een beroep op zelfrealisatie, maar vervolgens niet overgaat tot deze zelfrealisatie. Het lid Van Gerven (SP) stelt een dwangsom voor. Het zou gaan om een bouwplicht waarbij na twee jaar na afgifte van een vergunning realisatie dient te hebben plaatsgevonden op last van een door het bestuursorgaan op te leggen dwangsom. Of bijvoorbeeld gemeenten hiermee een effectief middel in handen zouden krijgen om ook tijdig de beoogde ontwikkeling te doen realiseren is te betwijfelen. Voor een geslaagd beroep op zelfrealisatie is een afgegeven (of zelfs aangevraagde) vergunning geen harde eis.

Het lid Smeulders doet een andere suggestie, namelijk om alsnog en versneld tot onteigening over te kunnen gaan als zelfrealisatie uitblijft. De eigenaar moet starten met deze realisatie binnen drie jaar na de constatering dat er niet onteigend kan worden wegens zelfrealisatie. Die drie jaar sluit aan op artikel 11.21, eerste lid (rechtsgevolgen niet verwezenlijken onteigeningsbelang, thans art. 61 Ow). In dergelijke situaties zou, samengevat, het minnelijk overleg kunnen worden overgeslagen alvorens de onteigeningsbeschikking te nemen. Het lijkt hiermee meer een symbolische bepaling. De versnelling zal in de praktijk immers beperkt zijn, omdat het minnelijk overleg in eerdere stadia al uitvoering kan worden gevoerd.

Versnelling onteigeningsprocedure?

De kritiek vanuit de Raad van State en de onteigeningspraktijk dat de nieuwe procedure waarschijnlijk langer gaat duren dan de huidige onteigeningsprocedure is door de Tweede Kamer hoogst gehoord. Het lid Ronnes prijst de regering in haar eigenzinnige opstelling tegenover het advies van de Raad van State.

Onduidelijk blijft waarom het (grondbeleids)instrument dat volgt op bijvoorbeeld het omgevingsplan rechtsbescherming in een extra instantie verdient, terwijl de beslissing over wat er met de eigendom gebeurt in hoofdzaak in het omgevingsplan wordt genomen. De staatssecretaris verwijst slechts naar de hoofdregel uit het bestuursrecht van een rechterlijke toets in twee instanties, maar maakt niet de vergelijking met het omgevingsplan.

Het lid Bisschop (SGP) bevraagt de staatssecretaris (die waarnam voor de minister) nog wel kritisch op dit vlak. Hij geeft daarbij aan van experts te hebben begrepen dat de nieuwe procedure in plaats van tijdswinst eerder tijdsverlies zal betekenen. De staatssecretaris houdt echter vast aan de beoogde bekrachtigingsprocedure in twee instanties, met bijbehorende waarborgen en benadrukt dat volgens zijn berekeningen de procedure “zeker niet langer” zal duren dan de huidige procedure.

Morgen na de stemming volgt nader bericht. De lijst met amendementen is hier te raadplegen.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *