Ook eliminatie voorafgaand gebiedsplan?

Eliminatie van plannen die slechts bestaan uit algemene ruimtelijke beleidsvisies is niet in lijn met art. 40c onder 3 Ow. De Hoge Raad bevestigt in de uitspraak van 8 juli 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1506) de eerder dit jaar gegeven uitgangspunten voor een terughoudende toepassing van het eliminatiebeginsel.

Werk waarvoor onteigend wordt

De Provincie Zeeland onteigent een perceel grond ter realisatie van het Provinciaal Inpassingsplan ‘Waterdunen’ (PIP). Dit PIP omvat een plangebied van circa 350 hectare en voorziet in de ontwikkeling van een grootschalig natuur- en recreatiegebied en verhoging van de kustveiligheid door kustversterking. Het PIP kent aan het onteigende de bestemmingen ‘natuur-recreatie’, ‘verkeer’ en ‘natuur’ toe.

Oordeel rechtbank

De rechtbank oordeelt, in navolging van het advies van deskundigen, dat het PIP moet worden geëlimineerd bij de waardering van het onteigende. Daarbij geeft de rechtbank, opnieuw net als deskundigen hadden geadviseerd, aan dat ook het aan het PIP voorafgaande Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal uit 2004 moet worden weggedacht. Volgens de rechtbank is dit plan in feite het startpunt van de ontwikkelingen geweest die hebben geleid tot “het plan Waterdunen” en moet daarmee dit plan samen met het PIP worden geëlimineerd. De rechtbank waardeert het onteigende vervolgens net als deskundigen als agrarische grond met een verwachtingswaarde.

Cassatie

De Provincie klaagt in cassatie dat de rechtbank ten onrechte het PIP en het Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal heeft geëlimineerd. Daarnaast heeft de rechtbank volgens de Provincie ten onrechte aan het onteigende een verwachtingswaarde toegekend.

Eliminatie PIP

Ten aanzien van het PIP overweegt de Hoge Raad dat de rechtbank in het voetspoor van deskundigen heeft geoordeeld dat het werk waarvoor is onteigend al was omschreven in een aan het PIP voorafgaand Inrichtingsplan. Dit Inrichtingsplan was een jaar voorafgaand aan de vaststelling van het PIP door PS vastgesteld door GS. Het PIP beoogt hiermee volgens de rechtbank slechts de juridisch planologische grondslag te bieden om het werk mogelijk te maken en is daarmee aan te merken als een plan voor het werk als bedoeld in art. 40c onder 3 Ow. Het oordeel dat het PIP dient te worden geëlimineerd geeft volgens de Hoge Raad, onder verwijzing naar zijn eerdere arresten van 15 januari 2016, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Voor een bespreking van de arresten van 15 januari 2016 wordt verwezen naar de bijdrage Langverwachte eliminatiearresten en tevens naar de bijdrage Online seminar eliminatie: veel gestelde vragen.

Eliminatie Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal?

De Hoge Raad is minder stellig als het gaat om de vraag of ook het Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal moet worden geëlimineerd. Volgens de Hoge Raad heeft de rechtbank niet vastgesteld dat het Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal – dat blijkens de stukken van het geding geen bestemmings- of inpassingsplan is- reeds het plan bevat voor de werken waarvoor wordt onteigend.

De Hoge Raad overweegt net als begin dit jaar dat art. 40c Ow vanwege zijn uitzonderingskarakter terughoudend moet worden toegepast. Alleen de plannen voor het werk waarvoor wordt onteigend zijn volgens die bepaling, voor zover voor deze uitspraak van belang, plannen die bij de begroting van de schadeloosstelling moeten worden weggedacht.

Plannen die slechts bestaan in algemene ruimtelijke beleidsvisies – zoals volgens de Provincie het Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal- kunnen niet worden aangemerkt als plannen in de zin van die bepaling.

Eerder overwoog de Hoge Raad op 15 januari 2016 in vergelijkbare zin in de kwestie BBL/X (Groenblauwe Slinger) als volgt:

“De rechtbank heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting doordat zij in rov. 2.18 het ‘Streekplan Rijnmond’ uit 1996 en de ‘Nota Groenblauwe Slinger Stad en Land in balans Ontwikkelingsperspectief’ uit 1999 heeft aangemerkt als concrete plannen voor het werk waarvoor is onteigend. Uit hetgeen de rechtbank zelf in rov. 2.18 over die plannen overweegt, volgt immers dat zij een slechts algemeen karakter hadden en nader dienden te worden uitgewerkt (“Om deze doelen te kunnen realiseren streeft de Provincie naar de ontwikkeling van een concreet ontwikkelingsplan voor het gebied van de Groenblauwe Slinger.”). Dat de rechtbank een te ruime opvatting heeft gehuldigd ten aanzien van het ‘plan voor het werk waarvoor wordt onteigend’ blijkt ook uit rov. 2.20, waaruit volgt dat de rechtbank daartoe kennelijk ook “toekomstige plannen” rekent.”

Verwachtingswaarde

De Hoge Raad besluit met de overweging dat de verwachtingen die dergelijke plannen wekken met betrekking tot de toekomstige planologische status, en dus de gebruiksmogelijkheden, van gronden in het gebied van die plannen, dan ook van belang kunnen zijn bij de waardebepaling van het onteigende. Deze plannen spelen kortom een rol in de taxatie. Op welke wijze een en ander dient te worden toegepast in deze concrete casus laat de Hoge Raad over aan de verwijzingsrechter. AG Van Oven zei hier in zijn conclusie al over dat het naar zijn mening geen goede zin heeft als de Hoge Raad zich op dit moment zou begeven in het oerwoud van ruimtelijke plannen, nu de verwachtingswaarde van het onteigende sowieso opnieuw door een feitenrechter zal moeten worden onderzocht.

De Hoge Raad stelt de Provincie deels in het gelijk en casseert de uitspraak van de rechtbank. Het gerechtshof ´s-Hertogenbosch mag zich nu uitlaten over de vragen of het Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal alsnog moet worden geëlimineerd en of aan het onteigende een verwachtingswaarde toe te kennen is.

Conclusie AG

Tot slot moet nog de lezenswaardige conclusie van AG Van Oven worden vermeld. De AG geeft de verwijzingsrechter enige handvatten voor de vraag of naast het PIP de voorgeschiedenis van het plan voor het werk waarvoor onteigend wordt het eliminatielot moet delen. Naar zijn mening behoort bij de beantwoording van die vraag de eis van concreetheid die de Hoge Raad stelt aan het plan voor het werk om te komen tot eliminatie van een planologische bestemming ingevolge een bestemmings- of inpassingsplan, niet in de weg te staan aan eliminatie van enig voorstadium van het plan voor het werk. Ruimtelijke visies of beleidsdocumenten kunnen naar mening van de AG daarentegen in het algemeen niet worden aangemerkt als (voorstadium van) het plan voor het werk.

Vervolgens gaat de AG op onderzoek uit naar het Gebiedsplan Natuurlijk Vitaal en geeft aan dat Gebiedsplan geen plannen voor (mede) op het onteigende aan te leggen werken bevat, maar slechts een algemene visie met betrekking tot de gewenste ontwikkelingen (voor een veel groter gebied) en dat het voor het door het Inpassingsplan bestreken gebied niet voorziet in de aanleg van de werken in overeenstemming met het Inrichtingsplan. De AG komt tot de conclusie dat het nauwelijks voor twijfel vatbaar is dat het Gebiedsplan niet kan worden aangemerkt als, of gelijk kan worden gesteld met, het plan voor het werk waarvoor onteigend wordt.

Tot besluit geeft de AG, na een heldere uiteenzetting over het begrip verwachtingswaarde, nog zijn visie op de wijze waarop deskundigen en de rechtbank verwachtingswaarde in onderhavig geval hebben benaderd en komt hij tot de conclusie dat de klachten van de Provincie dienaangaande gegrond zijn.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *