Onteigening, inbezitneming, horen

Opnieuw moest de rechtbank Limburg (8 maart 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:2329) oordelen over een gemeentelijk verzoek om een bevelschrift inbezitneming als bedoeld in artikel 57 Ow. Op basis van zo’n bevelschrift kan de onteigenende partij zich in bezit stellen van hetgeen onteigend is, wanneer de oorspronkelijk eigenaar/gebruiker van het onteigende in gebreke blijft met de ontruiming. Net als in 2013 (de betreffende uitspraak is eerder op dit blog besproken) oordeelt de rechtbank ook nu dat, wanneer aan alle formele vereisten is voldaan, de rechter geen ruimte heeft voor een nadere belangenafweging. Dit maakt het horen van partijen overbodig.

Uitzonderlijk geval?

De relevante overwegingen van beide uitspraken zijn woordelijk vrijwel gelijk. Anders dan in 2013 voegt de rechtbank nog toe dat een en ander in een uitzonderlijk geval anders zou kunnen zijn. De rechtbank noemt als voorbeeld het geval waarin als gevolg van gewijzigde omstandigheden wordt afgezien van de uitvoering van het werk waarvoor is onteigend. Dat een dergelijk uitzonderlijk geval hier aan inbezitneming in de weg zou staan, was echter gesteld noch gebleken.

Termijn inbezitneming

Opvallend is dat de rechtbank in 2013 de onteigende een termijn van vier weken bood om alsnog te ontruimen, terwijl volgens het dictum van de nu gewezen uitspraak de gemeente na betekening direct in het bezit van het onteigende gesteld dient te worden. De gebruikers wordt tegelijkertijd een termijn van circa 2,5 weken gegeven om het onteigende te ontruimen. Hoe deze beide onderdelen van het dictum in onderling verband dienen te worden verstaan, is niet geheel duidelijk.

 

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *