Hoge Raad: nimmer rentevergoeding over te hoog voorschot

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 januari 2017 bepaald dat er in een onteigeningsprocedure nimmer plaats is voor door de onteigende aan de onteigenaar te betalen (wettelijke) rentevergoeding wegens een (achteraf bezien) te hoog voorschot. De Hoge Raad heeft daarmee zijn eerdere rechtspraak aangescherpt.

De casus

Het cassatieberoep is gericht tegen een vonnis waarin, na vervroegde onteigening van grond in het VINEX-gebied Leidsche Rijn, de schadeloosstelling is vastgesteld. De schadeloosstelling werd € 611.857,10 lager vastgesteld dan het door de gemeente Utrecht betaalde voorschot. De onteigende werd daarop door de rechtbank veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over het door hem terug te betalen deel van het (achteraf bezien) te hoog gebleken voorschot. In de cassatieprocedure werd door de onteigende hierover met succes geklaagd.

Twee rentetijdvakken

Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen twee rentetijdvakken. Een eerste tijdvak loopt vanaf het moment waarop het voorschot op de schadeloosstelling aan de onteigende is betaald tot en met de dag van het vonnis waarin de schadeloosstelling is vastgesteld. Het tweede tijdvak vangt aan op (of na verloop van een redelijke termijn na) de dag na die van het vonnis waarin de schadeloosstelling is vastgesteld tot de dag waarop het teveel ontvangene aan de onteigenaar is terugbetaald. De nu in dit arrest bepaalde rechtsregel – dat er nimmer plaats is voor een (wettelijke rente)vergoeding over een (achteraf bezien) te hoog voorschot – ziet enkel op het eerste rentetijdvak. Veroordeling tot betaling van (wettelijke) rente nadat het eindvonnis is gewezen blijft toegestaan.

Eerdere jurisprudentie

In eerdere jurisprudentie (de arresten List/Staat uit 1984 en Sonder/Almelo uit 1996) had de Hoge Raad bepaald dat ‘het genot’ van een te hoog voorschot een voor verrekening vatbaar voordeel is. Daarbij gold wel dat de voordelen niet in mindering mogen komen op de vergoeding wegens het verlies van de werkelijke waarde van het onteigende. De met de onteigenaar te verrekenen vergoeding wegens het te hoge voorschot mocht er derhalve niet toe leiden dat er op de werkelijke waarde gekort zou worden. Voor een verrekening was derhalve alleen ruimte indien er – naast de werkelijke waarde – ook andere schadesoorten werden vergoed, zoals bijvoorbeeld inkomensschade.

In het arrest van 24 juni 2011 ([…]/Tynaarlo) werd deze leer echter door de Hoge Raad verworpen. Verrekening met ook de werkelijke waarde leek daardoor mogelijk te zijn. Door de A-G werd dit in zijn conclusie al een ‘bedrijfsongeval’ van de Hoge Raad genoemd en ook de Hoge Raad zelf ziet aanleiding om op dat arrest terug te komen.

Aanscherping lijn Hoge Raad

De Hoge Raad overweegt dat thans moet gelden dat bij de vaststelling van de schadeloosstelling nooit – en dus ook niet als er andere schadesoorten zijn dan de werkelijke waarde – rekening moet worden gehouden met de voordelen die de onteigende eventueel kan genieten uit het (achteraf bezien) te hoge voorschot dat hem na de vervroegde onteigening is betaald. Indien de rechter de schadeloosstelling heeft vastgesteld op een lager bedrag dan het aan de onteigende toegekende voorschot, moet dan ook volstaan worden met een veroordeling tot terugbetaling van het teveel ontvangene.

Als motivering geeft de Hoge Raad dat het in de eerste plaats vooral in de risicosfeer van de onteigenaar ligt dat het voorschot op een te hoog bedrag is vastgesteld. Het voorschot wordt immers in beginsel bepaald op 90% van de door de onteigenaar aangeboden schadeloosstelling. Verrekening van het eventuele voordeel van de onteigende is daarom volgende de Hoge Raad in hun onderlinge verhouding minder redelijk.

Daarbij komt dat een onderzoek naar de vraag of – en zo ja, in hoeverre – de onteigende daadwerkelijk voordeel heeft genoten van het feit dat het voorschot (achteraf bezien) te hoog was, zich – zoals bepaald in het arrest List/Staat uit 1984 – zou moeten richten op “de aanwending die een redelijk handelende onteigende aan het voorschot zal geven met inachtneming van de kans dat dit voor een deel zal moeten worden terugbetaald”. Die vraag kan pas zinvol aan de orde komen nadat de totale schadeloosstelling definitief is vastgesteld op een lager bedrag dan het bedrag van het voorschot. Dat levert derhalve een complicatie op voor de desbetreffende procedure die dan, afgezien van dit discussiepunt, juist voor afdoening gereed ligt. Dit acht de Hoge Raad onwenselijk.

Wel rentevergoeding na vonnis

Vergoeding van wettelijke rente over het tweede tijdvak (vanaf het vonnis tot terugbetaling van het teveel ontvangen voorschot) blijft wel mogelijk indien dat wordt gevorderd. Nu de Onteigeningswet geen bijzondere regeling bevat voor de verschuldigdheid van wettelijke rente over het bedrag dat terugbetaald moet worden na een te hoog voorschot, is voor het intreden van het verzuim en de verschuldigdheid van wettelijke rente voorts in beginsel nodig dat de onteigenaar de onteigende in gebreke stelt. Maar ook is mogelijk dat de onteigeningsrechter bij de veroordeling op vordering daartoe bepaalt dat het terug te betalen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover na het verstrijken van een door hem te bepalen redelijke betalingstermijn. De Hoge Raad hanteert in deze procedure daarvoor de gebruikelijke termijn van veertien dagen.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *