Hedwigepolder: onwinbare bodembestanddelen en vrijkomend kapitaal

Bij uitspraak van 15 april 2020 (ECLI:NL:RBZWB:2020:1885) heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant de schadeloosstelling voor de onteigening van de Hedwigepolder vastgesteld. Het vonnis bevat een aantal bijzonderheden. In deze bijdrage staat de vraag centraal of vergoeding wegens onwinbare bodembestanddelen gerekend moet worden tot het vrijkomend kapitaal. In twee andere bijdragen op dit blog zal worden ingegaan op het verzoek van de eigenaar om vanwege zijn bijzondere positie ook bijzonder te worden behandeld en op de kostenveroordeling.

Onwinbare bodembestanddelen

In het kader van de ontpoldering van de Hedwigepolder zou een flinke oppervlakte grond worden afgegraven. De vrijkomende bodembestanddelen zouden zonder het werk nooit gewonnen hebben mogen worden. Het gaat dus om ‘onwinbare bodembestanddelen’. De vrijkomende bodembestanddelen werden deels in het werk gebruikt, waardoor de kosten van het werk werden beperkt.

Het op deze manier gerealiseerde voordeel werd door deskundigen berekend op € 3.656.648,00. Over deze berekening bestond betrekkelijk weinig discussie. Wel verwierp de rechtbank het betoog van de eigenaar dat op de opbrengsten geen kosten in mindering mochten worden gebracht die in het kader van de aanleg van het werk toch al gemaakt moesten worden. Uitsluitend de kosten die in het kader van het werk wel maar bij een winning niet gemaakt hadden hoeven worden, blijven bij de berekening van het voordeel buiten beschouwing. Dat is niet nieuw.

Gedaagde krijgt vergoed 50% van het in het kader van het werk gerealiseerde voordeel. Bezwaren van de eigenaar die een hoger aandeel wenste, worden gepasseerd.

Omvang vrijkomend kapitaal

De schadeloosstelling werd door de rechtbank berekend op basis van het uitgangspunt dat de eigenaar zijn gehele eigendom zou reconstrueren. Daartoe zou hij dan allereerst moeten aanwenden het uit de onteigening vrijkomende kapitaal. De Staat betoogde dat tot dit vrijkomend kapitaal ook behoorde de vergoeding voor onwinbare bodembestanddelen. De rechtbank oordeelt echter anders.

Volgens de rechtbank is de grondslag voor de vergoeding wegens onwinbare bodembestanddelen gelegen in de redelijkheid. Diezelfde redelijkheid leidt de rechtbank tot de beslissing om de vergoeding wegens onwinbare bodembestanddelen niet tot het voor de herinvestering beschikbare vrijkomende kapitaal te rekenen. Om dezelfde reden wordt evenmin rekening gehouden met rente die de eigenaar zal kunnen kweken over de vergoeding voor onwinbare bodembestanddelen, wanneer deze niet voor de herinvestering wordt aangewend. Volgens de rechtbank rechtvaardigt de redelijkheid dat een onteigende met een vergoeding voor onwinbare bodembestanddelen in een betere vermogenspositie komt dan zonder onteigening het geval zou zijn geweest.

Commentaar

Dat de eigenaar door toekenning van een vergoeding voor onwinbare bodembestanddelen in een betere vermogenspositie komt dan zonder onteigening het geval zou zijn geweest staat buiten kijf. Het gevolg van een dergelijke vergoeding is immers dat de eigenaar voor zijn eigendom een hogere vergoeding voor de werkelijke waarde verkrijgt dan hij zonder de onteigening ooit had kunnen verkrijgen.

Dat betekent echter nog niet dat die vergoeding niet tot het vrijkomend kapitaal gerekend zou mogen worden. Het is immers niet zo dat, wanneer de vergoeding wel voor de herinvestering wordt aangewend, het vermogensvoordeel wegvalt. Het is bovendien zo dat, ook wanneer de vergoeding wel voor de herinvestering wordt aangewend, het toekennen van die vergoeding tot een hogere schadeloosstelling leidt.

Meer weten?

Wilt u meer informatie over dit onderwerp? Neemt u dan contact op met Bas ten Kate, onteigeningsadvocaat (t: +31 (0)6 53 18 12 14 of e: bas.tenkate@nysingh.nl).

 

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *