Geen zelfrealisatie door uitgifte in erfpacht

In het KB van 17 november 2017, nr. 2017002004 (onteigeningsplan Groenzoom), wijst de Kroon een beroep op zelfrealisatie van de hand. De bereidheid van de betreffende eigenaar om de gronden tegen vergoeding aan de gemeente in erfpacht uit te geven en de gemeente in dat kader toe te staan het werk op de gronden te realiseren, staat niet aan aanwijzing ter onteigening in de weg.

Werk waarvoor onteigend wordt

De gemeente Pijnacker-Nootdorp werkt samen met de provincie Zuid-Holland en de gemeente Lansingerland aan de ontwikkeling van De Groenzoom, een natuur- en recreatiegebied. De Groenzoom is onderdeel van een recreatieve en ecologische verbinding tussen Midden-Delfland en het Groene Hart, de Groenblauwe Slinger. Op de onderhavige gronden moet een watergang, gras- en rietland en een fiets- en wandelpad worden aangelegd. Ook zal een deel van de gronden (agrarisch) omgevormd moeten worden van weiland naar een kruiden- en faunarijk landschap.

Beroep op zelfrealisatie

De eigenaar stelt met een beroep op zelfrealisatie dat de noodzaak tot onteigening ontbreekt. Hij heeft de gemeente concrete voorstellen daartoe gedaan. Het laatste voorstel behelst een constructie van erfpacht, waarin de gemeente de bevoegdheid krijgt om de voorziene werken en werkzaamheden op de gronden uit te voeren en de eigenaar zich verplicht om zich te schikken in het beheer en onderhoud dat de formele beheerder op de ingerichte gronden voor ogen staat. Dit alles wel met behoud van de mogelijkheid van de eigenaar om zijn eigen schapen te laten weiden op het gedeelte dat na realisatie van het water en het fietspad overblijft. Voor het weiden zou de beheerder immers een andere agrariër contracteren, aldus de eigenaar.

Advies Raad van State

De afwijzing van dit verweer in het ontwerpbesluit was naar het oordeel van de Raad van State ontoereikend gemotiveerd. De Raad van State heeft, blijkens zijn bij het KB gepubliceerde advies van 12 oktober 2017, geadviseerd om in het KB alsnog toereikend te motiveren waarom de door de eigenaar voorgestelde oplossingen onvoldoende zijn en onteigening noodzakelijk is.

Eigendom nodig voor doelmatige aanleg en doelmatig beheer

De Kroon wijst er in de eerste plaats op dat overeenkomstig bestendig beleid het vanuit een oogpunt van een doelmatige aanleg en beheer alsmede van een integraal beheer noodzakelijk kan zijn dat de overheid gronden in eigendom krijgt, zodat alle gronden in een gebied in één hand gehouden worden. Zij wijst daarbij op diverse koninklijke besluiten waarin dit eerder is overwogen, waaronder het KB Hedwigepolder. In dit verband komt het standpunt van de gemeente de Kroon niet onjuist voor dat deze gronden, welke deel uitmaken van het natuur- en recreatiegebied de Groenzoom, uit een oogpunt van een doelmatige aanleg en beheer, alsmede van een integraal beheer in één hand gehouden moeten worden. De Kroon voegt daar, verderop in het KB, aan toe dat de voorgestelde erfpachtregeling niet tegemoetkomt aan de gerechtvaardigde wens van de gemeente om tot een integrale ontwikkeling en beheer van het natuur- en recreatiegebied te komen, omdat deze eigenaar slechts een beperkt deel van de gronden in het te ontwikkelen gebied in eigendom heeft. Acceptatie van deze erfpachtregeling zou binnen het gebied tot een afwijkende regeling leiden van de voorwaarden waarbinnen de ontwikkeling en het beheer van het gebied plaatsvindt. Bovendien geeft deze erfpachtregeling de gemeente geen volledige zeggenschap over de gronden. De eigenaar wil de bevoegdheid om in goed overleg met de beheerder zijn schapen op de gronden te laten weiden zodat hij zijn agrarische onderneming ter plaatse kan voortzetten, terwijl de gemeente niet wil dat de gronden bedrijfsmatig gebruikt worden. Volgens de planregels zijn de gronden waarop het kruiden- en faunarijk grasland wordt gerealiseerd immers bestemd voor ‘extensieve openluchtrecreatie’. Hieruit volgt dat begrazing van de gronden geen doel op zich is, maar dat dit slechts onder voorwaarden mogelijk is, mits dit het ontwikkelen en in stand houden van kruiden- en faunarijk grasland niet in de weg staat. De voorgestelde erfpachtregeling waarborgt niet dat hetgeen volgens de beheerder nodig is voor het ontwikkelen en in stand houden van de natuur in alle gevallen prevaleert boven het belang van deze eigenaar bij beweiding ten dienste van zijn agrarische onderneming, aldus de Kroon.

Zelfrealisatie of toelaten van het werk?

Strikt genomen valt het verweer van deze eigenaar moeilijk te kwalificeren als een beroep op zelfrealisatie. De eigenaar is niet van plan om de bestemmingen op zijn gronden zelf – voor eigen rekening en risico – te realiseren en te beheren. In feite gaat het om het toelaten van de gemeente op zijn gronden om de werken te realiseren. A-G Van Oven overwoog in zijn Conclusie in de cassatieprocedure inzake de onteigening van de Hedwigepolder (zie ook ons blogbericht daarover):

‘Misschien zie ik iets over het hoofd, maar het lijkt erop dat de (…) bepalingen van art. 4 van het Verdrag meebrengen dat niet de Staat maar Vlaanderen (het Vlaams Gewest) zal zorgen voor voorbereiding en uitvoering van de ontwikkeling van het intertijdengebied in de Hertogin Hedwigepolder en het noordelijk gedeelte van de (in België liggende) Prosperpolder (…). Bij die stand van zaken lijkt goed denkbaar dat [eiser] eenvoudigweg (de Staat en) het Vlaams Gewest toestemming geeft het project op de hem toebehorende percelen te realiseren. Of men dit nog als ‘zelfrealisatie’ kan aanmerken kan men zich natuurlijk afvragen, en of [eiser] een dergelijke gang van zaken voor ogen had met zijn beroep doet op zelfrealisatie, is mij niet duidelijk.’

Denkbaar is dat met een dergelijke toestemming onder omstandigheden genoegen genomen moet worden. Gelet op de eisen die de eigenaar in het onderhavige geval aan zijn ‘toestemming’ verbindt, wordt daarmee onvoldoende waarborgen geboden.

Volle toetsing zelfrealisatieverweer?

Indien deze eigenaar ook in de gerechtelijke onteigeningsprocedure stelt dat er geen noodzaak tot onteigening bestaat vanwege de bereidheid tot ‘zelfrealisatie’, rijst de vraag of de rechtbank dat verweer enkel marginaal of ten volle moet toetsen. Voor een (bijna) volle toetsing pleit A-G Van Oven in voornoemde Conclusie. Daarin plaatst hij vraagtekens bij de vaste rechtspraak van de Hoge Raad, dat de rechter bij de beoordeling van een zelfrealisatieverweer slechts beoordeelt of de Kroon in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de bereidheid of mogelijkheid daartoe niet bestaat. Van Oven meent dat in dit geval de toetsing van het KB, wil die buiten de gevarenzone blijven van art. 6 EVRM en art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM, een gradatie van marginaliteit zou behoren te hebben die op een volle toetsing van de verwerping door de Kroon van het zelfrealisatieverweer neerkomt of zo’n volle toetsing zeer dicht benadert.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *