Eliminatie tracébesluit zonder voorafgaand plan

Op 15 december jl. heeft de Hoge Raad meerdere arresten gewezen die alle betrekking hebben op onteigeningen ten behoeve van de verlegging van de A9 nabij Schiphol (zie ook ‘Geen wederbeleggingskosten handelaar in onroerende zaken‘ en ‘Positie juridisch eigenaar na economische overdracht‘). In één daarvan (ECLI:NL:HR:2017:3141) kwam onder meer aan de orde de vraag of het tracébesluit moest worden geëlimineerd. Het cassatieberoep van de onteigende, dat betrekking had op de positie van de juridisch eigenaar na overdracht van de economische eigendom, wordt elders op dit blog besproken.

Eliminatie van bestemmingsplannen

Bij de vaststelling van de schadeloosstelling dienen het werk waarvoor onteigend wordt en de plannen voor dat werk te worden weggedacht (art. 40c Ow). Tot de weg te denken plannen behoort niet het bestemmingsplan, tenzij het bestemmingsplan slechts is vastgesteld om een planologische onderbouwing te geven van het (plan voor het) werk waarvoor onteigend werd. Het bestemmingsplan is dan niet meer dan een planologische vertaling van een al bestaand concreet plan voor het werk, zo oordeelde de Hoge Raad op 9 juli 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL1647).

Is het bestaan van een voorafgaand plan een noodzakelijke voorwaarde?

Door de rechtbank was overwogen dat het tracébesluit in dit geval zozeer te vereenzelvigen was met het werk waarvoor werd onteigend dat het was aan te merken als plan voor het werk in de zin van artikel 40c Ow. Bij de waardering van het onteigende werd het tracébesluit daarom buiten beschouwing worden gelaten. De vraag of aan het tracébesluit een (concreet) plan ten grondslag had gelegen, behoefde daarom volgens de rechtbank geen beantwoording meer.

Ook de AG meent dat het niet nodig was dat de rechtbank op zoek ging naar een bestaand voorafgaand plan. Hij betoogt dat uit de in het tracébesluit opgenomen gedetailleerde beschrijving van het werk, het in zuidwaartse richting verleggen van de A9, voortvloeit dat het tracébesluit klaarblijkelijk door niets anders was bepaald dan door een ten tijde van dat besluit reeds bestaand concreet plan voor een werk ter plaatse van onder meer het onteigende.

De Hoge Raad zegt hier helaas niets over en verwerpt het incidenteel cassatieberoep zonder dat te motiveren (art. 81RO). Dat is jammer. Het eliminatiebeginsel behoort immers, in de woorden van de AG, ongetwijfeld tot de meest beruchte onderdelen van het onteigeningsrecht. Niettemin lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat onder omstandigheden een planologisch besluit, ook indien een ten tijde van dat besluit reeds bestaand concreet plan voor het werk ontbreekt, kan worden aangemerkt als plan voor het werk. Naarmate het werk in dat planologisch besluit meer gedetailleerd wordt beschreven en gedefinieerd, zal daarvan eerder sprake zijn.

0 antwoorden

Plaats een Reactie

Meepraten?
Draag gerust bij!

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *