Bedrijventerrein Oldebroek: omvang complex en kostenvergoeding

De rechtbank Gelderland oordeelde onlangs over een onteigening voor de aanleg van een nieuwe ontsluiting op de A28.  In dit vonnis (ECLI:NL:RBGEL:2022:247) stond de vraag centraal of sprake was van één complex. De aansluiting was vlakbij het deels nog te ontwikkelen bedrijventerrein H2O (Hatttem, Heerde en Oldebroek) gelegen. Het zou mede dienen ter verbetering van de ontsluiting van dit bedrijventerrein. De eigenaar betoogde daarom dat de te onteigenen gronden en de gronden onder het bedrijventerrein tot één complex behoorden.

Bestaande rechtspraak

Het geval doet sterk denken aan het geval waarover de Hoge Raad moest oordelen in zijn arrest van 18 januari 2013. In dat geval handelde het om de onteigening van gronden ten behoeve van de aanleg van een nieuwe aansluiting op de A12, die mede zou dienen ter verbetering van de ontsluiting van de Vinex-locatie Leidsche Rijn. Er zijn echter ook verschillen: anders dan in het geval waarover de Hoge Raad moest oordelen was het bedrijventerrein gelegen in de onmiddellijke nabijheid van de onteigende gronden. Bovendien werd zowel de aansluiting als het bedrijventerrein door de gemeente gerealiseerd.

Oordeel rechtbank

Toch is de uitkomst hetzelfde: de onteigende gronden en de gronden onder het bedrijventerrein behoren niet tot één complex. Dat is ook geen verrassing. De definitie van het begrip complex luidt immers “de als één geheel in exploitatie gebrachte of te brengen zaken” (art. 40d lid 2 Ow). In dit geval diende de nieuwe aansluiting een veel ruimer doel dan alleen de verbetering van het bedrijventerrein en waren de aan het realiseren van de ontsluiting verbonden kosten slechts voor een beperkt deel ten laste van de exploitatie van het bedrijventerrein gebracht. Van één exploitatie was daarom geen sprake.

Kosten

De onteigening had een zeer beperkt financieel belang. Daardoor overtroffen de kosten van de onteigende de omvang van de schadeloosstelling. De gemeente, die dit kennelijk zag aankomen, had in een uiterste poging om een kostbare procedure te vermijden een bedrag geboden dat ongeveer twee keer zo groot was als de uiteindelijk vastgestelde schadeloosstelling. Toch had de onteigende dat aanbod verworpen waardoor een onteigeningsprocedure onontkoombaar was.

De gemeente beriep zich vervolgens op artikel 50 lid 1 Ow, dat luidt (onderstreping toegevoegd):

De kosten van het proces komen ten laste van de onteigenende partij, met dien verstande echter dat ingeval aan de verweerder onderscheidenlijk een derde belanghebbende, die het aan hem ten processe gedane aanbod niet heeft aanvaard, niet meer wordt toegewezen dan hem werd aangeboden, de rechtbank de betrokkene kan veroordelen tot betaling van de kosten van het geding of van een door haar naar billijkheid te bepalen gedeelte van die kosten.

Dat beroep werd door de rechtbank verworpen, omdat het standpunt van de eigenaar met betrekking tot de omvang van het complex niet bij voorbaat kansloos zou zijn. Dat is wel een zeer strenge maatstaf. Waar uitgangspunt is dat een eigenaar die met een onteigening wordt geconfronteerd zich op kosten van de overheid mag laten adviseren, mag toch ook verlangd worden dat die adviseur de eigenaar weerhoudt van een procedure niet alleen wanneer een bepaalde eis van de eigenaar bij voorbaat kansloos is, maar ook wanneer die weinig kans op succes biedt.

Slot

Nysingh stond de gemeente bij in deze kwestie. Wilt u meer informatie over onteigening of heeft u vragen over grondverwerving? Neem dan contact op met Bas ten Kate, onteigeningsadvocaat (t: +31 (0)6 53 18 12 14 of e: bas.tenkate@nysingh.nl) of met iemand anders van ons team Grondzaken.